Position Paper: APPLiA’s aanbevelingen over het ESPR-voorstel

Een van de belangrijkste thema’s van dit moment is de circulaire economie. APPLiA Nederland vertegenwoordigt de belangen van producenten en importeurs van elektrische huishoudelijke apparaten in de discussies rondom duurzame wetgeving. De voorgestelde ESPR is een van die wetgevingen.

In deze position paper zet APPLiA Nederland de standpunten van de industrie uiteen met betrekking tot de ESPR. Het originele document is afkomstig van de Europese koepelorganisatie APPLiA Europe. Voor belanghebbenden is een vertaling gemaakt. APPLiA Nederland onderschrijft alle aanbevelingen.

Wat is ESPR

In de Green Deal van de Europese Commissie wordt gepleit voor een duurzame groei. Dat vereist dat er geen natuurlijke materialen gebruikt worden en dat er geen aantasting van het milieu mag plaatsvinden om een economische groei te realiseren. Onderdeel van deze transitie is het afstappen van een lineair model van nemen, maken en weggooien. In plaats daarvan wil de EU duurzame producten de norm maken.

Applia Circulaire Economie

Milieubewust ontwerpen speelt daarin een cruciale rol. Het design kan namelijk tot 80% van de milieu-impact van een product tijdens de levenscyclus bepalen. Onder meer door de keuze voor grondstoffen, het energieverbruik en duurzaamheid van het product.

Onlangs heeft de EU de Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR) voorgesteld als onderdeel van het Sustainable Products Initiative (SPI) in het Circular Economy Action Plan (CEAP). Het ESPR-voorstel heeft als doel om de productie en consumptie te stimuleren van duurzame producten die (energie)zuinig in gebruik zijn, langer meegaan, afhankelijk zijn van gerecyclede materialen in plaats van primaire grondstoffen en die via circulaire businessmodellen op de markt worden gebracht.

Een goede implementatie zorgt voor een win-win situatie

In het licht van deze ESPR heeft APPLiA Nederland – als vertegenwoordiger van de producenten en leveranciers van elektrische huishoudelijke apparaten – een aantal aanbevelingen voor de effectieve uitvoering van de ESPR. Wij zijn er namelijk van overtuigd dat de ESPR een win-winscenario kan opleveren voor zowel het milieu als de Europese fabrikanten, mits deze goed wordt geïmplementeerd.

Ontworpen als een soort allesomvattendewetgeving, is het absoluut noodzakelijk dat de ESPR wordt afgestemd met alle bestaande en toekomstige EU-wetgeving. Vooral met het oog op het voorkomen van dubbele of trapsgewijze productvereisten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de voorgestelde eisen met betrekking tot ‘gevaarlijke stoffen’, die nu ook al worden gedekt in de wetgeving inzake chemische stoffen.

Een ander voorbeeld is het voorgestelde digitale productpaspoort. De invoering ervan moet zorgen voor een toegevoegde waarde voor alle gebruikers in de waardeketen. Tegelijkertijd moeten onnodige en omslachtige herhalingen van informatie in de reeds bestaande databases EPREL (de European Product Database for Energy Labelling is een online database voor productregistratie beheerd door de Europese Commissie) en SCIP (de database voor informatie over zorgwekkende stoffen in voorwerpen die zijn vastgesteld in het kader van de afvalrichtlijn) voorkomen worden.

De ervaring met de richtlijn inzake ecologisch design (de zogenoemde “Ecodesign Kaderrichtlijn 200/125/EC “) komt ook goed van pas, en kan een precedent scheppen voor de implementatie van wetgeving op productspecifieke basis. Onder meer door gebruik te maken van een duidelijke methodologie die relevante en individuele aspecten over de levenscyclus van producten beoordeelt.

Toekomstige regelgeving binnen de ESPR zou vast moeten stellen welke ecodesign-vereisten het meest succesvol zijn in het verbeteren van de duurzaamheid. Bij het vastleggen van ecodesign-vereisten moet er rekening mee worden gehouden dat producteigenschappen (zoals bijvoorbeeld recycleerbaarheid, levensduur en gebruik van gerecycleerd materiaal) van elkaar afhankelijk kunnen zijn of elkaar beïnvloeden. De repareerbaarheid kan bijvoorbeeld van invloed zijn op de veiligheid van een product. Daarom raden we aan om eigenschappen van producten niet afzonderlijk te toetsen, maar in combinatie met andere eigenschappen. Zo kunnen we een optimale bijdrage leveren aan de Green Deal.

Tot slot moet de ESPR ervoor zorgen dat de interne markt van de EU goed blijft functioneren. Markten moeten open blijven en grensoverschrijdende handel in producten moet blijven stromen. De harmonisering van zowel eisen als normen staan hierbij centraal. Daarbij moet er voldoende doorlooptijd zijn tussen het moment van publicatie van de wetgeving en de uiteindelijke toepassing van eisen, zodat de industrie zijn processen kan aanpassen.

11 ESPR-aanbevelingen van APPLiA Nederland

In deze position paper geeft APPLiA Nederland tien aanbevelingen die betrekking hebben op de sector van elektrische huishoudelijke apparaten:

  1. Een eenduidige aanpak ter ondersteuning van de ‘Single Market’;
  2. Een consistente aanpak met andere EU-wetgeving en -beleid;
  3. Bouw voort op de ervaringen van het Ecodesign-instrument;
  4. Implementing Acts, zoals in het huidige ecodesign proces, maken meer overleg mogelijk en zorgen voor meer voorspelbaarheid;
  5. Duidelijke methodologie maar geen one-size-fits-all aanpak;
  6. Wetgeving over de meest gevaarlijke stoffen moet binnen het huidige bestaande EU-wetgevingskader blijven;
  7. Een relevant, verifieerbaar en afdwingbaar digitaal productpaspoort;
  8. Gebruik het Digitaal Productpaspoort als extra mogelijkheid om productinformatie te digitaliseren;
  9. Alle ESPR-vereisten moeten worden geïmplementeerd met voldoende overgangstijden;
  10. Goed afgestemde en geharmoniseerde normen zijn het beste instrument voor het toepassen van het principe van vermoeden van conformiteit (de basis voor de conformiteitsverklaring van onze producten)
  11. Effectief markttoezicht en handhaving van ESPR-vereisten

1. Een eenduidige aanpak ter bevordering van de interne  markt (‘Single Market’)

Momenteel is de ESPR een richtlijn. De overgang van een richtlijn naar een verordening voor ecologisch ontwerp zou ervoor kunnen zorgen dat de verplichtingen worden uitgevoerd in alle EU-lidstaten tegelijkertijd. Dit stelt de werking van de interne markt veilig. APPLiA Nederland staat hier sterk achter. De Single Market van de EU is namelijk een belangrijke troef voor zowel de industrie als de consument. Het is van cruciaal belang dat de ESPR op zo’n manier wordt geïmplementeerd dat de markten open blijven en handel over de grens blijft stromen. In dit kader is APPLiA Nederland ook erg blij met de maatregelen die worden getroffen in Artikel 3 met betrekking tot vrij verkeer van goederen (‘Free Movement’).

Het is absoluut noodzakelijk dat technische vereisten voor producten ook op EU-niveau gelijk worden getrokken. In het afgelopen jaar alleen al zijn er verschillende nationale bepalingen en verplichtingen voor producenten ingevoerd die niet zijn afgestemd op de EU-vereisten. Enkele belangrijke voorbeelden zijn het microplasticfilter in wasmachines in Frankrijk en Luxemburg, het Triman-sorteerlogo in Frankrijk en product-verpakkingsvereisten in Bulgarije, Italië en Spanje. Dit gebrek aan eenheid vergroot niet alleen de last voor de industrie, maar brengt het concurrentievermogen van de EU in gevaar.

2. Een consistente aanpak met andere EU-wetgeving en -beleid

Als de ESPR op een juiste wijze wordt geïmplementeerd, kan het een win-win situatie opleveren voor zowel het milieu als de Europese fabrikanten. Net als de Commissie, is APPLiA Nederland ook helemaal vóór een duidelijk regelgevingskader om producten te verduurzamen.

Tegelijkertijd is het ESPR-voorstel een soort van allesomvattende wetgeving. Ecologisch ontwerp, energie-efficiëntie, etikettering, afval, chemicaliën en markttoezicht worden er allemaal in samengebracht.

We pleiten daarom wel voor een volledige consistentie tussen alle bestaande wetgeving op het gebied van chemicaliën, afval, veiligheid en markttoezicht. De vereisten voor producten die voortvloeien uit de ESPR moeten dan ook volledig in lijn worden gebracht met alle bestaande en aankomende EU-wetgeving.

Daarnaast adviseren wij de principes en definities die zijn vastgelegd in het ESPR-kader kruiselings te controleren op consistentie met relevante wetgeving, normen en de EU-taxonomiecriteria. De huidige richtlijn inzake ecologisch ontwerp voorziet al in vereisten inzake reparatie, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid  die sinds maart 2021 voor verschillende producten in werking zijn getreden. De bestaande vereisten scheppen nieuwe precedenten, zoals het voorstel om enkel professionele reparateurs in te zetten om de veiligheid van de consument te garanderen. Aan deze precedenten moet worden vastgehouden in nieuwe vereisten.

3. Bouw voort op de ervaringen van de Ecodesign-richtlijn

De huidige Ecodesign-richtlijn is succesvol geweest in het vaststellen van doelen voor milieu- en energie-efficiëntie voor producten ‘met een stekker’. Ook heeft het ervoor gezorgd dat er meetbare en verifieerbare productparameters zijn, gebaseerd op een duidelijke en transparante methodiek.

Elke vereiste aan een product -of het nu gaat om prestatie of informatie- moeten meetbaar zijn op het product en zo worden vastgesteld dat ze efficiënt kunnen worden getest door de marktcontrole autoriteiten (Market Surveillance Authorities (MSAs)). Als producten niet op een kostenefficiënte manier en binnen een korte tijd getest kunnen worden door MSAs, zullen zij nooit in staat zijn om niet-conforme producten tijdig af te vangen, voor ze van de markt verdwijnen.

Daarnaast moeten metingen worden ondersteund door eenduidige normen ontwikkeld door de passende normeringsorganisaties en die zijn opgenomen in het OJEU (Het officiële blad van de Europese Unie). Alleen een solide standaardisatiebasis kan zorgen voor betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare productcontroles die tegen redelijke kosten uitvoerbaar zijn. APPLiA Nederland ondersteunt de verdere ontwikkeling van de product specifieke normalisatieverzoeken aan de EU- normeringsorganisaties.

We ondersteunen dat de ESPR de goede praktijk voortzet om product-specifieke eisen op het gebied van ecologisch ontwerp vast te stellen via uitvoeringswetgeving, op productgroep-specifieke basis, en daarmee rekening houdt met individuele kenmerken en bijzonderheden van producten. Binnen afzonderlijke productgroepen verschillen de producten en hun milieu-impact aanzienlijk. Vereisten voor productduurzaamheid moeten worden geëvalueerd om er zeker van te zijn dat ze uiteindelijk ook leiden tot duurzamere producten. De juiste balans moet daarbij worden gevonden in relatie tot milieu-impact en circulariteit. De reikwijdte van de impact-beoordeling moet dus zo breed mogelijk zijn om alle mogelijke effecten te evalueren.

Horizontaal gestelde eisen brengen het risico met zich mee dat er sprake kan zijn van dubbele regelgeving op productniveau. Dergelijke dubbele wetgeving belemmert het vermogen van industriële spelers om te innoveren en tegelijkertijd de kosten door te berekenen om deze innovatie mogelijk te maken. Hierdoor wordt geen milieuvoordeel gecreëerd. In de sector huishoudelijke apparaten hebben we te maken met dubbele en trapsgewijze wettelijke vereisten binnen Ecodesign wanneer zowel een onderdeel van een product wordt gereguleerd, als het product zelf. Dit is bijvoorbeeld het geval bij lampen in apparaten, ventilatoren en motoren.

Toch kunnen er enkele vereisten zijn die wel goed door de ESPR op productniveau vastgesteld kunnen worden. Denk daarbij aan informatievereisten gekoppeld aan het Digital Product Passport (DPP). Deze vereisten zijn effectief zolang er geen sprake is van dubbele, meervoudige of trapsgewijze regelgeving.

4. Implementing Acts, zoals in het huidige ecodesign proces, maken meer overleg mogelijk en zorgen voor meer voorspelbaarheid


Artikel 15 van de huidige Ecodesign richtlijn voorziet in het gebruik van Implementing Acts om de lidstaten te betrekken bij het vaststellen van productspecifieke eisen. Hoewel het bepaalde risico’s met zich mee kan brengen, is APPLiA ervan overtuigd dat de huidige wetgevingsprocedure de meest geschikte is. De rechtsgrondslag van de Implementing Acts zorgen voor de volledige betrokkenheid van alle partijen en een goede discussie tussen deskundigen op nationaal niveau en ambtenaren van de Commissie. Deze procedure van uitvoeringsmaatregelen moet dus worden gehandhaafd.

Het huidige regelgevingsproces voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen met betrekking tot ecodesign bestaat uit verschillende stappen die zorgen voor een passend feedbackmechanisme van alle specialismen van het maatschappelijk middenveld (denk aan consumentenorganisaties, industrie, ngo’s, de academische wereld en de lidstaten). Met het nieuwe ESPR-voorstel wil de Commissie het proces verkorten en er tegelijkertijd voor zorgen dat alle deskundigen deel uitmaken van het zogenaamde Ecodesign Forum.

Hoewel we niet zozeer bezwaar hebben tegen de intentie om het proces te verkorten, benadrukken we wel het belang van de mogelijkheid voor het maatschappelijk middenveld om input te leveren tijdens het proces. Bijeenkomsten van belanghebbenden en raadplegingsfora zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de regelgeving zo effectief en technisch correct mogelijk is. Implementing Acts moeten waar mogelijk de voorkeur krijgen boven Delegated Acts, aangezien de eerste meer raadpleging van belanghebbenden mogelijk maken en meer voorspelbaarheid bieden.

Het proces bij Delegated Acts vermindert de inbreng van de lidstaten aanzienlijk. Terwijl de ervaring leert dat vertegenwoordigers van de lidstaten vaak goed opgeleide deskundigen zijn (een mix van politici en technici) die in veel gevallen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de herziening van het door de Commissie ingediende definitieve ontwerp. Zonder de mogelijkheid om over de definitieve tekst te stemmen (zoals in het geval van Implementing Acts) is het zeer onwaarschijnlijk dat de lidstaten de nodige middelen ter beschikking stellen.

Door de enorm toenemende complexiteit moeten de afgeleide rechtshandelingen niet minder, maar nog intensiever worden besproken dan voorheen. De comitéprocedure die met de Implementing Acts tot nu toe is toegepast, heeft een beslissende bijdrage geleverd aan het succes van ecodesign, dankzij de betrokkenheid van de medewetgevers en alle relevante belanghebbenden.

Daarom zijn wij voorstander van het behoud van de comitéprocedure die reeds in het kader van de Implementing Acts op het gebied van ecodesign wordt toegepast. Dit zal er beter voor zorgen dat in elk afzonderlijk geval ambitieuze, maar ook consistente en uitvoerbare eisen inzake ecologisch ontwerp kunnen worden gerealiseerd. Delegated Acts voorzien wel in de mogelijkheid van bezwaren van het Parlement en de Raad. Echter leiden zowel de hindernissen die al zijn voorzien voor deze Acts als de complexiteit, productspecifieke en technische details van ecodesign maatregelen, niet tot voldoende betrokkenheid van de medewetgevers en andere belanghebbenden.

5. Duidelijke methodologie maar geen one-size-fits-all aanpak

Het ESPR-voorstel mist een duidelijke methode om de eisen van een ecologisch ontwerp te beoordelen. Tegelijkertijd suggereert de ESPR dat een combinatie van een levenscyclusanalyse (LCA) en circulariteitsconcepten gebruikt zou moeten worden bij het beoordelen van toekomstige productvereisten. De branche van elektrische huishoudelijke apparaten is van mening dat een indicatieve methode om duurzaamheids- en circulariteitsaspecten te integreren, essentieel is om de toepasbaarheid van de ESPR te waarborgen.

Gezien de expertise die onze sector in de loop der jaren heeft verzameld met de wetgeving rondom  Ecodesign en Energy Labelling voor producten met een stekker, zijn we van mening dat de beste producten geproduceerd zullen worden wanneer de indicatoren meetbaar, controleerbaar (door de MSA’s) en relevant zijn. Ook moet het concurrentievermogen van de industrie behouden blijven.

APPLiA is daarom voor de toepassing van de “SMERC” principes in de beoordeling van productgerelateerde duurzaamheidseisen:

  • Specifiek – gebaseerd op een specifieke productgroep
  • Meetbaar – de methodieken achter de wettelijke eisen moeten duidelijk, geloofwaardig en betrouwbaar zijn en moeten leiden tot reproduceerbare en vergelijkbare resultaten die dichtbij het werkelijke gebruik van het apparaat liggen.
  • Afdwingbaar – het moet mogelijk zijn om eisen te verifiëren en te handhaven via markttoezicht.
  • Relevant – voor het milieu en de consumenten en relevant in het verwezenlijken van de algemene beleidsdoelstellingen. Er moet bewijs zijn van een duidelijk en significant potentieel.
  • Concurrentievriendelijk – er mag geen significant negatief effect zijn op het concurrentievermogen van de industrie.

De meetmethode moet rekening houden met verschillende milieudimensies van een product. Ook zou gekeken moeten worden naar individuele aspecten over de hele levenscyclus van een product: van materiaalwinning tot het einde van de levensduur. Niet alle variabelen van materiaalefficiëntie zullen even relevant zijn voor alle productgroepen. Dit is een belangrijk gegeven in toekomstige ESPR-wetgeving: verschillende productgroepen vragen om een eigen beoordelingsmethode. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat parameters onderling afhankelijk kunnen zijn en elkaar kunnen beïnvloeden (zo kan repareerbaarheid de betrouwbaarheid beïnvloeden enz.). Daarom raden wij aan de mogelijkheid te overwegen om deze parameters in de toekomstige productverordeningen niet afzonderlijk te beschouwen, maar in combinatie.

Tot slot moet de methodologie rekening houden met de afwegingen tussen verschillende politieke doelstellingen over hoe circulariteit en duurzaamheid in producten aan te pakken, zodat er verschillende ontwerpkeuzes en milieueffecten ontstaan. Er zijn meerdere mogelijkheden als het gaat om het vergroten van circulariteit en duurzaamheid van producten. Dit maakt de beoordeling en kwantificering van methodieken complex. Een dergelijke complexe situatie kan niet worden aangepakt met één enkele verplichte methodiek, zoals de door de Europese Commissie voorgestelde Product Environmental Footprint-methode. Deze methodologie mag alleen worden gebruikt waar nodig en er kan geen one size fits all-benadering zijn.

6. Wetgeving over de meest gevaarlijke stoffen moet binnen het huidige EU-wetgevingskader blijven


Er is al een volledige EU-kaderverordening om chemicaliën in voorwerpen en complexe producten effectief te analyseren en te beheren. Dit omvat de REACH-verordening (EG) nr. 1907/2006, de RoHS-richtlijn 2011/65/EU, de F-gassenverordening (EU) 517/2014 en de POP Verordening (EU) 2019/1021. Deze bestaande regels moeten als primaire wetgeving behouden blijven. Daarnaast moeten ze een leidende rol innemen in de risicobeoordeling en het beheer van chemicaliën in materialen, voorwerpen en complexe producten. Chemische stoffen zijn al goed gereguleerd door deze EU-wetgeving. Het stellen van nieuwe of andere eisen met betrekking tot ‘zorgwekkende stoffen’, zoals gedefinieerd in de ESPR, zou uiteindelijk kunnen leiden tot dubbele eisen aan producten die al onder andere wettelijke kaders vallen. Daarnaast zorgt het voor een gebrek aan juridische duidelijkheid en zekerheid als het gaat om compliance, zowel binnen de Ecodesign-regels als bij de chemicaliënwetgeving.

APPLiA Nederland staat ​​volledig achter overweging 22 van de voorgestelde ESPR, waarin uiteengezet wordt dat de voorgestelde verordening niet moet leiden tot verdubbeling of vervanging van beperkingen van stoffen die onder de RoHS-richtlijn vallen. De RoHS-richtlijn functioneert goed en is in 2017 met succes aangepast om een ​​circulaire economie te versterken. Hierin wordt dus zowel het ‘repair as produced’-beginsel van de richtlijn ondersteunt, als artikel 9 van de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen (EU) 2018/851 inzake afvalpreventie.

Bovendien heeft de RoHS-richtlijn een internationale waarde en invloed die zijn relevantie heeft bewezen. Het zorgde onder meer voor een verbeterd gelijk speelveld voor marktdeelnemers, dat is gewaarborgd door een eenvoudigere identificatie van elektrische en elektronische apparatuur (EEE) op de markt. Dit gebeurt door middel van de CE-markering.

Ten slotte wordt de RoHS-richtlijn beschouwd als een lex specialis (bijzondere wetgeving) voor onze sector. Deze richtlijn heeft zijn waarde zolang er rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elektrische en elektronische apparaten. Het stellen van aanvullende chemische eisen aan de componenten van producten kan daarom alleen maar voor verwarring zorgen en onnodige overlapping geven met bestaande regels. APPLiA Nederland raadt het daarom sterk af om de regelgeving van chemicaliën te regelen onder de ESPR.

In overeenstemming met de SCIP-database wordt van APPLiA-fabrikanten verwacht dat zij informatie elektronisch verstrekken aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (overeenkomstig met artikel 33, lid 1, van REACH-verordening (EG) nr. 1907/2006). In deze context moeten beleidsmakers afzien van het opzetten van nieuwe volgsystemen en zou eerst een grondige impactbeoordeling van de resultaten moeten plaatsvinden. Ook moeten eventuele extra voordelen onderzocht worden die voortvloeien uit bestaande en aankomende verplichtingen over informatie over zeer zorgwekkende stoffen in toeleveringsketens.

7. Een relevant, verifieerbaar en afdwingbaar digitaal productpaspoort

We zijn voorstander van een relevant, verifieerbaar en afdwingbaar Digitaal Product Paspoort (DPP) dat gebaseerd is op reeds bestaande databases zoals SCIP en EPREL. Zo worden onnodige dubbelingen voorkomen. Ook zouden alle belanghebbenden moeten bijdragen aan het leveren van relevante informatie aan de DPP.

APPLiA Nederland is het eens met de stelling dat informatie-eisen van de DPP beperkt moeten worden tot wat relevant is voor de belangrijkste belanghebbenden gedurende de levensduur van een product. Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de informatie die in het DPP wordt verzameld uiteindelijk waarde toevoegt en alleen beschikbaar is op een ‘need-to-know’-basis. Niet alle informatie is namelijk relevant of geschikt om met alle belanghebbenden te delen. Dit moet grondig worden beoordeeld op productniveau. De last voor bedrijven moet evenredig zijn. Een kosten-batenanalyse zou moeten uitwijzen of de inspanningen en effecten van een DPP positief bijdragen aan de duurzaamheid van producten. Dit moet ook een beoordeling omvatten van de mogelijke gevolgen van een een grotere digitale en ecologische voetafdruk van de DPP en van het register van dergelijke DPP’s.

APPLiA Nederland adviseert de producenten een actieve rol te laten spelen bij de ontwikkeling van het DPP. Er is immers een aanzienlijke kennis aanwezig over waardeketens, bestaande systemen en de relevantie van bepaalde informatie voor de gebruiker.

Gezien de complexiteit van de keten en het omvangrijke veld van leveranciers van onderdelen van producten die in de EU op de markt worden gebracht, moet het verplicht worden om informatie te verstrekken aan de DPP. Deze informatie, verzameld en opgeslagen in het systeem, moet ook ten goede komen aan de producenten.

Hoewel er potentiële voordelen van het DPP zijn, zoals meer transparantie in de waardeketen en gemakkelijker toegang tot gegevens, moet de informatie in het DPP correct en betrouwbaar zijn, wil het DPP een succes worden. Dit is ook belangrijk om ervoor te zorgen dat de concurrentie niet wordt verstoord door ondernemingen/importeurs die geen, onvolledige of onjuiste informatie verstrekken.

Indien hier niet tegen wordt opgetreden, krijgen dergelijke actoren een concurrentievoordeel ten opzichte van ondernemingen die correcte en volledige informatie trachten te verstrekken. Om een scenario te voorkomen dat onjuist gedrag in de hand zou werken, is effectieve handhaving van de inhoud van het DPP van essentieel belang. Daarom bevelen wij aan dat de Europese Commissie op een gecentraliseerde wijze de criteria voor het soort informatie dat in het DPP moeten worden opgenomen, juridisch en strikt definieert. En dat deze ook van toepassing zijn op alle relevante actoren in de toeleveringsketen. Gegevensbeveiliging en toegangsrechten moeten een prioriteit zijn om ervoor te zorgen dat alle vertrouwelijke, bedrijfsgevoelige informatie wordt beschermd tegen ongeoorloofde toegang. De aansprakelijkheid voor gegevensverlies en andere technische schade moet worden verduidelijkt.

Er moet niet alleen samenhang en consistentie zijn tussen energie-etikettering, prestatie-etikettering en DPP-informatievereisten, maar ook compatibiliteit met andere informatiesystemen op internationaal niveau om handelsbeperkingen te vermijden. Wat de mate van detail in de informatie betreft, moet de DPP in eerste instantie van toepassing zijn op productmodelniveau in plaats van voor elk afzonderlijk product op de markt. Een stapsgewijze invoering van het DPP, op basis van geselecteerde proefproductcases, kan de technische en regelgevende functionaliteit testen.

8. Gebruik het Digitaal Productpaspoort als extra kans om te digitaliseren

Om afval te verminderen en consumenten in staat te stellen een actievere rol te spelen in de groene en digitale transities, ziet APPLiA Nederland een belangrijke rol voor het DPP. Hiermee worden producenten in staat gesteld relevante productinformatie te verstrekken via digitaal gegenereerde documenten (in plaats van papieren versies). Dit zou ook een alternatief moeten zijn voor het aanbrengen van een etiket op de verpakking van een product, waar vaak sprake is van een complexiteit rondom verschillende talen en beperkte ruimte op de verpakking van kleinere producten.

9. Alle ESPR-vereisten moeten worden geïmplementeerd met voldoende overgangstijden

Gezien de impact van ESPR-vereisten op het productieproces en de innovatie van producten, raden we ten zeerste aan om voldoende tijd aan te houden tussen de publicatie van een nieuwe wetgeving en de toepassing ervan op een nieuw product. De industrie moet zijn processen aanpassen voor het implementeren van nieuwe of bijgewerkte wettelijke vereisten. Zij hebben hier te maken met aanpassingen binnen de gehele keten van een productie. Ook met het oog op de noodzaak om binnen Europa eenduidige normen te ontwikkelen, is dit extra belangrijk.

10. Geharmoniseerde normen zijn het beste instrument voor de aanname van conformiteit van producten

Eenduidige en geharmoniseerde normen blijven het beste instrument om aanname van overeenstemming  te bieden en innovatie te faciliteren. Wij raden de Commissie daarom af om eigen technische of gemeenschappelijke specificaties (“common specifications”) uit te brengen en deze in de regelgeving op te nemen. Eisen moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke beoordelingsmethoden en volgens erkende Europese of internationale ISO/IEC/ITU-normen. De resultaten moeten vooral ook betrouwbaar en reproduceerbaar zijn.

Deze normen, die ook gebaseerd zijn op de technische kennis van de industrie en relevante stakeholders, zouden gebruikt moeten worden in het ontwerp van nieuwe vereisten. Definities moeten duidelijk en begrijpelijk zijn, en waar mogelijk gebaseerd zijn op gerelateerde normen om zo misverstanden te voorkomen.

De CE-markering waarborgt het beginsel van aanname van overeenstemming. Dat wil zeggen dat wanneer een fabrikant geharmoniseerde normen gebruikt waarvan de referenties zijn vermeld onder de respectieve wetgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie, dan worden haar producten geacht conform te zijn totdat het tegendeel is bewezen door de autoriteiten. APPLiA ondersteunt daarom deze bewezen praktijk van zelfbeoordeling in plaats van de verplichte beoordeling door derden. Dit maakt het hele systeem namelijk complexer en zorgt voor onnodige knelpunten en kosten, zonder bij te dragen aan het algehele nalevingsniveau.

11. Effectief markttoezicht en handhaving van ESPR-vereisten

APPLiA heeft altijd gepleit voor een sterk, goed gecoördineerd en efficiënt markttoezicht in de EU. Daarbij heeft APPLiA veel nadruk gelegd op het fysiek testen van producten. Zorgen voor effectieve handhaving en markttoezicht zal het succes van de ESPR bevorderen. Alleen haalbaar, efficiënt en functioneel markttoezicht dat goede en eerlijke kansen biedt voor fabrikanten, zal dit gelijke speelveld bevorderen voor producenten in de EU en buiten de EU. Afstemming van markttoezichtactiviteiten in de lidstaten kan dubbel werk en verspilling van middelen voorkomen en een effectievere informatie-uitwisseling bevorderen.

Wat nodig is om de door de ESPR vastgestelde wettelijke vereisten effectief te handhaven door autoriteiten:

  1. De methodologie laat geen of minimale ruimte voor interpretatie – het resultaat mag niet het potentieel hebben subjectief te zijn of open te staan ​​voor interpretatie of manipulatie.
  2. Er is voldoende geschikte wetenschappelijke laboratoriumcapaciteit beschikbaar.
  3. Er zijn middelen beschikbaar om de handhavingsactiviteiten van de lidstaten te waarborgen

De ‘next steps’

De voorgestelde ESPR wordt ter wijziging en vaststelling voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement en volgt de reguliere wetgevingsprocedure. Zodra de ESPR is aangenomen, wordt de huidige Ecodesign-richtlijn 2009/125 ingetrokken. Om een ​​soepele overgang te vergemakkelijken, heeft de Commissie een werkplan voor ecologisch ontwerp en energie-etikettering opgesteld voor 2022-2024. Dit moet ervoor zorgen dat bijvoorbeeld bestaande meerjarige werkplannen in het kader van de huidige Ecodesign-richtlijn kunnen worden voortgezet of waar nodig worden uitgebreid.

Daarnaast zullen nieuwe producten worden gedekt door de ESPR-werkplannen. Om de selectie te vergemakkelijken van productcategorieën die bij de eerste stappen in het kader moeten worden opgenomen, zal tegen eind 2022 een openbare raadpleging worden georganiseerd. Textiel, meubels, matrassen, banden, wasmiddelen, verf, smeermiddelen, ijzer, staal en aluminium zijn reeds in een voorlopige beoordeling door de Commissie als geschikte categorieën aangemerkt.

Recente berichten

Word lid van Applia Nederland

En ervaar de voordelen!

Sluit je aan